Marianne
de Vreugdvertalingen
Het verschil tussen hun en hen
Blijkbaar een van de lastigste kwesties in de Nederlandse grammatica is het verschil tussen hun en hen. Eerst twee voorbeeldzinnen:
Ik gaf hun een boek
Ik gaf aan hen een boek.
Er zijn eigenlijk maar drie regels om te onthouden:
1. na een voorzetsel komt hen.
Zoals in de tweede voorbeeldzin.
Voor wie niet meer weet wat een voorzetsel is. Herinner je je dit ezelsbruggetje nog: voor het kistje, achter het kistje, op het kistje, van het kistje, aan het kistje enz.? Voor, achter, op, van en aan zijn voorzetsels.
2. gebruik hun als het een meewerkend voorwerp is en er geen voorzetsel voor staat.
Dus zoals in de eerste voorbeeldzin.
Een meewerkend voorwerp is iets of iemand die meewerkt aan de handeling. Ook kun je er meestal aan of voor voor zetten. Dus het boek wordt gegeven door ik – die de handeling uitvoert – aan hun – die dus meewerkt aan de handeling.
3. gebruik hen als het een lijdend voorwerp is.
Voorbeeld:
Ik zag hen.
Een lijdend voorwerp is datgene wat de handeling ondergaat. Dus hen worden gezien.
Verder zijn er nogal wat mensen die hun zeggen als ze eigenlijk zij bedoelen. Dus hun hebben, hun zijn, hun gaan enz. Dit is dus fout! Het moet zijn: zij hebben, zij zijn en zij gaan. Hun is een meewerkend voorwerp en zij is een persoonlijk voornaamwoord.
Bronnen:
Eric Tiggeler (6e druk), Vraagbaak Nederlands, Sdu Uitgevers, Den Haag
Jan Renkema (4e editie), Schrijfwijzer, Sdu Uitgevers, Den Haag